masa

  1. (evenhoevigen) hert


  • ma·sa

masa

  1. tijd, tijdstip, tijdperk
  2. (verouderd) (eenheid) gewicht van 2,412 gram
  3. (verouderd) uitstapje

masa

  1. uitdrukking van twijfel of ongeloof
    «Masa, dia sudah pergi?»
    Wat, is hij al weg?


  • Afgeleid van het Latijnse massa

masa v

  1. (natuurkunde) massa


  • ma·sa
enkelvoud meervoud
masa masas

masa v

  1. (natuurkunde) massa
  2. massa, boel, berg
  3. hoeveelheid
vervoeging van
masar

masa

  1. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van masar
  2. gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van masar


  • ma·sa

masa v

  1. massa; veel materie, veel stof
    «Jižní Město je jedna velká masa betonu a oceli.»
    Jižní Město is één grote massa beton en staal.
  2. massa; grote hoeveelheid, menigte
    «Když ve čtvrtek dorazily masy demonstrantů, byl už Janov v obležení policie.»
    Toen op donderdag een massa's demonstranten aankwamen, was Janov al in politiehechtenis.
  1. hmota v, množství o, spousta
  2. zástup monbezield, množství o, spousta
  • masa lidí v – een massa mensen

masa

  1. genitief enkelvoud van maso
  2. nominatief meervoud van maso
  3. accusatief meervoud van maso
  4. vocatief meervoud van maso


  • ma·sa
enkelvoud meervoud
nominatief   masa     masalar  
genitief   masanın     masaların  
datief   masaya     masalara  
accusatief   masayı     masaları  
locatief   masada     masalarda  
ablatief   masadan     masalardan  

masa

  1. (meubel) tafel
  2. personen die gezamenlijk aan tafel zitten