Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ma·te·rie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘stof’ voor het eerst aangetroffen in 1240 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord materie materiën
materies
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de materiev

  1. (natuurkunde) de bouwsteen waaruit de (waarneembare) wereld is opgebouwd
Synoniemen
Verwante begrippen
Hyponiemen
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Afrikaans

enkelvoud meervoud
naamwoord materie -


Woordafbreking
  • ma·te·rie

Zelfstandig naamwoord

materie

  1. (natuurkunde) materie
Synoniemen
Antoniemen
Afgeleide begrippen

Meer informatie


Middelengels

Zelfstandig naamwoord

materie

  1. (natuurkunde) stof, materie, materiaal
  2. thema, stof, materie
Schrijfwijzen


Middelnederlands

Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Oudfrans

Zelfstandig naamwoord

materie

  1. (natuurkunde) stof, materie, materiaal
  2. thema, stof, materie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /matɛːrɪjɛ/
Woordafbreking
  • ma·te·rie

Zelfstandig naamwoord

materie v

  1. (natuurkunde) stof, materie, materiaal
  2. thema, stof, materie
Verbuiging
Schrijfwijzen
Synoniemen
  1. hmota v, látka v, materiál monbezield, substance v
  2. látka v, téma o, námět, syžet, materiál monbezield, učivo o, pramen monbezield, obsah monbezield

Verwijzingen

Meer informatie