téma

  1. (spreektaal) kijken
    «Téma la Jaguar qui passe!»
    Kijk eens naar de Jaguar die daar voorbij komt! [1]


  • té·ma
  • Afgeleid van het Latijnse thema

téma v

  1. thema; en onderwerp dat behandeld wordt


  • té·ma
  • Afgeleid van het Latijnse thema

téma o

  1. thema; een onderwerp dat behandeld wordt
    «Kromě lékařských témat se můžete těšit na řadu známých osobností.»
    Behalve op medische thema's kunt u zich verheugen op een reeks bekende personen.
  2. (muziek) thema; een grondgedachte van een muziekstuk
  3. (taalkunde) thema; het deel waar de rest van de zin over gaat
    «Ta část výpovědi, o níž se něco říká je téma
    Dat deel van het gezegde, waarover iets gezegd wordt is het thema.
  1. námět monbezield, předmět monbezield
  2. motiv monbezield
  1. jádro o
  2. réma o
  • téma básně o – het thema van een gedicht
  • téma přednášky o – het thema van een college
  • téma rozhovoru o – het gespreksthema
  • téma stěžejního úkolu o – het thema van de kerntaak
  • téma školení o – het thema van de scholing
  • není to téma pro mě – dat is geen thema voor mij