• tijd·perk
enkelvoud meervoud
naamwoord tijdperk tijdperken
verkleinwoord tijdperkje tijdperkjes

het tijdperko

  1. een begrensde en als eenheid beschouwde tijd
    • In welk tijdperk leefden de dinosauriërs ook al weer? 
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]
  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be