perk
- perk
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘afgebakend stuk grond’ voor het eerst aangetroffen in 1169 [1]
- [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | perk | perken |
verkleinwoord | perkje | perkjes |
- Paal en perk stellen (aan iets)
ergens een eind aan maken
- ∗ Directeur Anne Hilhorst van Wakker Dier zegt zich zorgen te maken om de stijging van het aantal megastallen. "De schaalvergroting en intensivering van de veehouderij zet alsmaar door. Het wordt echt tijd om paal en perk te stellen", aldus Hilhorst.[4]
1. afgebakend stuk grond
vervoeging van |
---|
perken |
perk
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van perken
- Ik perk.
- gebiedende wijs van perken
- Perk!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van perken
- Perk je?
- Het woord perk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "perk" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
96 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "perk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ perk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Aantal megastallen is in vijf jaar met bijna een kwart gestegen” (29 juni 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
enkelvoud | meervoud |
---|---|
perk | perks |
perk