• perk
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘afgebakend stuk grond’ voor het eerst aangetroffen in 1169 [1]
  • [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord perk perken
verkleinwoord perkje perkjes

het perko [3]

  1. grens, omheining
  2. (met bloemen en planten bedekt) omheind stuk grond
  • Paal en perk stellen (aan iets)
ergens een eind aan maken
 Directeur Anne Hilhorst van Wakker Dier zegt zich zorgen te maken om de stijging van het aantal megastallen. "De schaalvergroting en intensivering van de veehouderij zet alsmaar door. Het wordt echt tijd om paal en perk te stellen", aldus Hilhorst.[4]
vervoeging van
perken

perk

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van perken
    • Ik perk. 
  2. gebiedende wijs van perken
    • Perk! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van perken
    • Perk je? 
97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
perk perks

perk

  1. voordeel