• per·ke·loos
  • afgeleid van perk met het invoegsel -e- met het achtervoegsel -loos
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen perkeloos perkelozer perkeloost
verbogen perkeloze perkelozere perkelooste
partitief perkeloos perkelozers -

perkeloos

  1. zonder grens
    • Het Nederlands is een zeer rijke taal er is een perkeloos aantal woorden in te maken. 
    • Zijn perkeloze ambitie was zeer vermoeiend voor de omstanders.