• li·mit
enkelvoud meervoud
naamwoord limit limits
verkleinwoord - -

de limitm

  1. uiterste grens
    • De ware hackers zijn beschermd door vele grote instanties, justitie en het systeem. Ze zijn zeer waardevol want voor hen is er geen limit en dat is wat onze man hierboven denkt ons te laten geloven. [2]
  • de limit zijn
    een punt bereiken waarop het onaanvaardbaar wordt
  • de sky is de limit
    de mogelijkheden zijn onbegrensd
75 % van de Nederlanders;
57 % van de Vlamingen.[3]


enkelvoud meervoud
limit limits

limit

  1. grens, limiet
vervoeging
onbepaalde wijs to  limit 
he/she/it  limits 
verleden tijd  limited 
voltooid
deelwoord
 limited 
onvoltooid
deelwoord
 limiting 
gebiedende wijs  limit 

limit

  1. begrenzen, beperken, limiteren


limit m

  1. limiet


  • li·mit

limit monbezield

  1. limiet; de uiterste grens van een bepaalde grootheid
    «Nevyčerpal časový limit šedesáti vteřin.»
    Hij had de tijdslimiet van zestig seconden niet opgebruikt.
  • povolený limit monbezield – toegestane limiet
  • stanovený limit monbezield – vastgestelde limiet

limit

  1. genitief meervoud van limita