era
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: era (hulp, bestand)
- IPA: / ˈera / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ɪːra/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /eːra/
Woordafbreking
- era
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘tijdrekening, periode’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1824 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | era | era's |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- een bijzonder lange tijd.
- De komst van de stoommachine maakte een eind aan de era van de driemaster.
- (geologie) een geologisch tijdperk dat deel is van een eon en bestaat uit periodes of systemen.
- Het era paleozoïcum maakt deel uit van het eon fanerozoïcum en begint met de periode cambrium.
Gangbaarheid
- Het woord era staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "era" herkend door:
85 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[2] |
Verwijzingen
- ↑ "era" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Engels
Uitspraak
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud |
---|---|
era | eras |
Zelfstandig naamwoord
era
Spaans
Werkwoord
vervoeging van |
---|
erar |
era
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van erar
- gebiedende wijs (bevestigend) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd (presente) van erar
vervoeging van |
---|
ser |
era