enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  âge     l'âge     âges     les âges  

âge m

  1. leeftijd
    «Ce vin a dix ans d’âge
    Deze wijn is tien jaar oud.
  2. tijdvak, tijdperk, tijd
    «Les textes, quoique confus, laissent pourtant distinguer trois âges
    De teksten laten ondanks hun verwarde inhoud toch drie tijdvakken onderscheiden.