Lade
  • la·de
enkelvoud meervoud
naamwoord lade lades
laden
verkleinwoord laatje[4] laatjes

de ladev / m

  1. platte uitschuifbare bak in een meubelstuk, bedoeld als bergplaats van losse voorwerpen
    • Het legde het afgedroogde bestek in de ene lade en de onderzetters in de andere. 
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
nominatief lade laden
genitief lade(n) laden
datief lade(n) laden
accusatief lade laden

lade v [1]

  1. lade, kist, koffertje, tas
    «En si setteden gods arke op die waghen: ende die lade die de gulden muse hadde ende die ghelikenisse vanden bilgate.»[2]
    Ze zetten Gods ark op de wagen en daarnaast de zadeltas met de gouden muizen en de beeldjes van hun gezwellen. (1 Samuel 6:11)
  2. spalk
  3. plank, balk
  4. twijg, uitloper, teen
  • la, laeye, lay
  1. Middelnederlandsch Woordenboek
  2.   Weblink bron “Bible in duytsche (Delftse bijbel)” (1477)


  • la·de
  • Werkwoord: Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord hlaða
  • Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van de Oudnoorse zelfstandige naamwoorden hlaða en hlaði.
Naar frequentie 1698
vervoeging
onbepaalde wijs lade lade
tegenwoordige tijd lader lader
verleden tijd ladet
lada
ladde
voltooid
deelwoord
ladet
lada
ladd
onvoltooid
deelwoord
ladende ladende
lijdende vorm lades lades
gebiedende wijs lad lad
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak Klasse 3 zwak
opmerking optioneel

lade

  1. overgankelijk laden
  2. overgankelijk opladen
  3. overgankelijk, (verouderd) bevrachten, inladen
  • [1]: lade et skytevåpen
een vuurwapen laden
  • [2]: lade et batteri
een batterij opladen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lade     laden     lader     ladene  
genitief   lades     ladens     laders     ladenes  

lade o

  1. (verouderd) schuur
o enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lade     ladet     lader     lada
ladene  
genitief   lades     ladets     laders     ladas
ladenes  


  • la·de
  • Werkwoord: Afkomstig van het Oudnoorse werkwoord hlaða
  • Zelfstandig naamwoord: Afkomstig van de Oudnoorse zelfstandige naamwoorden hlaða en hlaði.
vervoeging
onbepaalde wijs la lade
lada
tegenwoordige tijd lader lader
verleden tijd ladde ladde
voltooid
deelwoord
ladd
ladt
ladd
ladt
onvoltooid
deelwoord
ladande ladande
lijdende vorm ladast ladast
gebiedende wijs lad lad
vervoegingsklasse Klasse 3 zwak Klasse 3 zwak
opmerking optioneel optioneel

lade

  1. overgankelijk laden
  2. overgankelijk opladen
  3. overgankelijk bevrachten, inladen
  4. overgankelijk opstapelen, stapelen
  5. overgankelijk (oogst) binnenhalen
  • [1]: lade kanonar
kanonnen laden
  • [1]: børsa er ladd
de pistool is geladen
  • [2]: lade eit batteri / lade opp eit batteri
een batterij opladen
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   lade     laden     ladar     ladane  

lade m

  1. schuur