kist
- kist
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘bak met deksel’ voor het eerst aangetroffen in 1237 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kist | kisten |
verkleinwoord | kistje | kistjes |
- vrij grote stevige rechthoekige doos voor opslag of vervoer van losse goederen
- als 1: datgene waarin iemand ter aarde besteld wordt
- vliegjargon vliegtuig
- grove schoen, legerlaars, "legerkist"
- Als hij zelfverzekerd door de loopgraven beende en zich tot de mannen richtte, kon hij net zo veel enthousiasme als hij wilde in zijn woorden leggen als hij refereerde aan de verpletterende nederlaag van de vijand die met een laatste salvo de genadeslag zou krijgen, maar de mannen gaven hem alleen wat vaag gemopper ten antwoord en stemden voorzichtigheidshalve zwijgend toe door naar hun kistjes te kijken. [3]
|
- kistbalk, kistdam, kistelier, kistenhout, kistenmaken, kistenmaker, kistenmakerij, kistentuig, kistkalf, kistwerk
1.
vervoeging van |
---|
kissen |
kist
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kissen
- Jij kist.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kissen
- Hij kist.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kissen
- Kist!
vervoeging van |
---|
kisten |
kist
- Het woord kist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kist" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kist" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kist op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Lemaitre, PierreTot ziens daarboven 2014 ISBN 9789401601931 pagina 13
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be