Een jongetje in een zeepkist met een touw als stuur (1950)

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • zeep·kist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord zeepkist zeepkisten
verkleinwoord zeepkistje zeepkistjes

Zelfstandig naamwoord

de zeepkistv / m

  1. een kist waarin zeep bewaard of vervoerd wordt
    • In deze winkel kun je zeepkistjes kopen, een gewild cadeautje. 
  2. een zelfgebouwd voertuig, oorspronkelijk een zeepkist [1] op een laag onderstel
    • Het racen met zeepkisten ontstond in 1934 in Amerika en werd razend populair. 
  3. een geïmproviseerde verhoging waarvanaf men een menigte toespreekt
    • Hij stond weer aardig op zijn zeepkist te redeneren. 

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be