schrijn
- schrijn
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘kistje’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1240 [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | schrijn | schrijnen |
verkleinwoord | schrijntje | schrijntjes |
- fraai bewerkt kistje voor kostbaarheden
- Relikwieën worden veelal in schrijnen bewaard.
vervoeging van |
---|
schrijnen |
schrijn
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrijnen
- Ik schrijn.
- gebiedende wijs van schrijnen
- Schrijn!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van schrijnen
- Schrijn je?
- Het woord schrijn staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "schrijn" herkend door:
92 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "schrijn" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be