kisten
- kis·ten
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kisten |
kistte |
gekist |
zwak -t | volledig |
kisten [2]
- onovergankelijk een kisting of kist maken
- overgankelijk een lijk in de doodkist leggen
- Iemand kisten
Iemand beetnemen
de kisten mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord kist
vervoeging van |
---|
kissen |
kisten
- meervoud verleden tijd van kissen
- Wij kisten.
- Jullie kisten.
- Zij kisten.
- Wij kisten.
- Het woord kisten staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kisten" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ kisten op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be