Nederlands

 
geldkist
 
geldkistje
Uitspraak
Woordafbreking
  • geld·kist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord geldkist geldkisten
verkleinwoord geldkistje geldkistjes

Zelfstandig naamwoord

de geldkistv / m

  1. kist voor het bewaren van geld en andere waardevolle zaken
    • Men stelde gisteren een inbraak vast bij het jeugdlokaal op de Heuvelstraat. De dieven sloegen hun slag in de periode van zaterdag tot dinsdagavond. Ze vernielden de kluis en namen de geldkist mee.[2] 
    • Op 10 augustus breekt hij opnieuw in aan de Dr. Zamenhoflaan. De buit: een geldkist, een beeld en een zaklamp. Rechtbankvoorzitter J. Wentink vraagt wat er in de geldkist zat. Ten T. houdt het op 'verlopen paspoorten'. En: "Om eerlijk te zijn heb ik de geldkist nog thuis." De bewoner vraagt spreekrecht en meldt dat er persoonlijke stukken inzitten als een trouwboekje, overlijdensaktes en deel 3 van het kentekenbewijs. Officier van justitie G. Nijpels zegt toe dat de politie de kist gaat halen.[3] 
  2. (figuurlijk) de geldelijke middelen die iemand bezit
    • Nog geen half jaar geleden werd Rio Haryanto (23) gepresenteerd als de eerste Indonesische Formule 1-coureur ooit. Hij kon zijn geluk niet op. Toch bestaat de kans dat hij zondag bij de Grote Prijs van Duitsland alweer zijn laatste Formule 1-race heeft gereden. De reden? Zijn geldkist is leeg.[4] 
Synoniemen
Vertalingen

Gangbaarheid

99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 07 JANUARI 2010 (PPN)
  3. Tubantia 23 november 2012
  4. Volkskrant Lennart Bloemhof 30 juli 2016
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be