Nederlands

 
[1] audio cassette
 
[1] Video cassette
 
[2] cassette op achteras van fiets
Uitspraak
Woordafbreking
  • cas·set·te
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘houder, doos’ voor het eerst aangetroffen in 1688 [1]
  • Van het Franse cassette [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord cassette cassetten
cassettes
verkleinwoord cassettetje cassettetjes

Zelfstandig naamwoord

de cassettev

  1. (techniek) een behuizing voor video- en audiobanden
    • Een videoband zit vaak in een cassette. 
  2. (techniek) het geheel aan tandwielen op het achterwiel van een fiets
    • Een cassette met ketting. 
  3. een kistje voor het veilig bewaren van geld of bestek
    • Dit 12-delige bestek zit in een cassette met 3 laden. 
  4. (bouwkunde) een geprofileerde tegel
    • Met hun afmeting van 54 x 54 centimeter zien de cassettes eruit als tapijttegels. 
Synoniemen
Hyponiemen

geldcassette

Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

98 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen