viskist

Nederlands

[1] hengelaar zittend op viskist

[2] viskist

Uitspraak

• Geluid:  viskist    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• vis·kist

Woordherkomst en -opbouw

samenstelling van  vis zn  en  kist zn 

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	viskist	viskisten
verkleinwoord	viskistje	viskistjes

Zelfstandig naamwoord

de viskist v / m

1. kist met zaken die men nodig heeft om te kunnen vissen en waarop de visser kan zitten

   • In de warme nazomernacht van woensdag 3 september vertrekt de ploeg vanuit Heerlen richting het noorden van Kroatië. Twee gehuurde busjes en twee personenauto’s zijn volgeladen met kaplaarzen, viskisten, regenkleding, hengels, honderden kilo’s aas, vangnetten en dobbers.  
   • De onderlijnenbox gaat mee naar het WK. Samen met drie hengels inclusief de topsets – verlengstukken, de maximale lengte van een hengel is bij de dames 11,5 meter. Ook in de bagage: de tuigenplankjes met dobbers, „25, 30 stuks”, om op elke vissituatie voorbereid te zijn. Maar naar Zuid-Afrika kunnen lang niet al haar spullen mee – voor overgewicht heeft Sportvisserij Nederland geen budget. Zelfs Groots eigen viskist blijft thuis achter, ze zal op het WK op een gehuurd model moeten zitten.  

2. kist waarin men vis kan bewaren

Vertalingen

    2. kist waarin men vis kan bewaren   

Engels: fish box (en)

Gangbaarheid

• Het woord 'viskist' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "viskist" herkend door:

77 %	van de Nederlanders;
69 %	van de Vlamingen.