• twijg
  • In de betekenis van ‘tak’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1336 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord twijg twijgen
verkleinwoord twijgje twijgjes

de twijgv / m

  1. een dun buigzaam takje van een boom of struik
    • Manden kunnen ook van twijgen gevlochten worden. 
95 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[2]