ladelichter
- Geluid: ladelichter (hulp, bestand)
- IPA: / ˈladəlɪxtər / (4 lettergrepen)
- la·de·lich·ter
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ladelichter | ladelichters |
verkleinwoord |
de ladelichter m
- (pejoratief) iemand die steelt
- Je hoort ‘m brommen, op het Binnenhof: „Dat gáát maar op vakantie! Wie moet hier nu straks die ladelichters bij de banken betalen? De schoolboeken en de kinderopvang?” [3]
- Nu naar Trump. Wel iemand anders! Toen hij de kandidaat van de Republikeinen werd, stonden een paar Nederlandse politieke leiders met hun neus vooraan om stevige taal over hem uit te slaan. Pechtold, Samsom en Zijlstra. Ze noemden Trump een ’mafklapper’, een charlatan en een ladelichter. Dat waren nog eens teksten. Trump zal ze hebben bewaard. [4]
- ladenlichter (officiële spelling tot 1996)
- Het woord ladelichter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ladelichter" herkend door:
68 % | van de Nederlanders; |
41 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ ladelichter op website: Etymologiebank.nl
- ↑ De Telegraaf Annemarie van de Weert, 15 november 2012 Tickettaks maakte ons wegwijs
- ↑ De Telegraaf Hans Wiegel 21 januari 2017 Obama koos op het laatst andere toon
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be