Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sta·pe·len
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
stapelen
stapelde
gestapeld
zwak -d volledig

Werkwoord

stapelen

  1. overgankelijk boven op elkaar leggen
    • Het hout werd keurig gestapeld. 

Gangbaarheid

100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[1]

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be