koor
- koor
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘meerstemmige zangmelodie, zanggroep’ voor het eerst aangetroffen in 1265 [1]
- Ontleend aan het (Middeleeuws-)Latijnse chorus (reidans, dansgezelschap, koor).
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | koor | koren |
verkleinwoord | koortje | koortjes |
het koor o
- (muziek) een groep mensen die samen zingen
- (muziek) een muziekstuk om in groep te zingen
- de ruimte van een kerk waar zich het hoofdaltaar bevindt
|
- in koor zingen
samen zingen
1. een groep mensen die samen zingen
vervoeging van |
---|
kiezen |
koor
- enkelvoud verleden tijd van kiezen
- Ik koor.
- Jij koor.
- Hij, zij, het koor.
- Ik koor.
- Het woord koor staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koor" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "koor" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
koor
koor
koor