koos
- Geluid: koos (hulp, bestand)
- IPA: / kos / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /kos/
- (Vlaanderen, Brabant, Limburg): /kos/
- koos
vervoeging van |
---|
kiezen |
koos
- enkelvoud verleden tijd van kiezen
- Ik koos.
- Jij koos.
- Hij, zij, het koos.
- Ik koos.
- ▸ Ik koos uiteindelijk voor de Duplex van Zpacks, een ruime tweepersoons enkelwandige, cuben fiber tent van nog geen 700 gram.[1]
vervoeging van |
---|
kozen |
koos
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kozen
- Ik koos.
- gebiedende wijs van kozen
- Koos!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kozen
- Koos je?
- Het woord koos staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "koos" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be