• ko·zen
  • In de betekenis van ‘vertrouwelijk praten’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1]
  • [2]
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
kozen
koosde
gekoosd
zwak -d volledig

kozen [3]

  1. overgankelijk minnekozen, liefkozen
vervoeging van
kiezen

kozen

  1. meervoud verleden tijd van kiezen
    • Wij kozen. 
    • Jullie kozen. 
    • Zij kozen. 
92 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[4]