• lief·ko·zen
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
liefkozen
liefkoosde
geliefkoosd
zwak -d volledig

liefkozen

  1. overgankelijk, wederkerig middels woorden en gebaren laten weten dat men iets of iemand aardig of lief vindt
    • Het is goed voor een relatie om elkaar regelmatig te liefkozen. 
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[3]