chuck
enkelvoud | meervoud |
---|---|
chuck | chucks |
chuck
- (gereedschap) klauwplaat, voor het vastklemmen van ronde werkstukken in een draaibank
- aaitje
- geklik
- (informeel) ontslag
- (informeel) iemand dumpen, de bons geven
- (dierkunde), (anatomie) voorvoet (v.e. rund)
- (dierkunde) bosmarmot
vervoeging | |
---|---|
onbepaalde wijs | to chuck |
he/she/it | chucks |
verleden tijd | chucked |
voltooid deelwoord |
chucked |
onvoltooid deelwoord |
chucking |
gebiedende wijs | chuck |
chuck
- onovergankelijk klikken
- onovergankelijk, (sport) een honkbal opwerpen
- onovergankelijk, (informeel) kotsen, overgeven [1]
- overgankelijk aaien
- overgankelijk aantikken
- overgankelijk vastklemmen
- overgankelijk (informeel) gooien, smijten
- overgankelijk (informeel) dumpen, iemand de bons geven
- overgankelijk (informeel) ophouden, stoppen