• koos·naam
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘liefkozende benaming’ voor het eerst aangetroffen in 1984 [1]
  • samenstelling van  koos ww  en  naam 
enkelvoud meervoud
naamwoord koosnaam koosnamen
verkleinwoord koosnaampje koosnaampjes

de koosnaamm

  1. niet-officiële naam om genegenheid uit te drukken
    • Mijn vriendin had een koosnaam voor me bedacht. 
100 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]