En Chor
Een koor
  • Chor
enkelvoud
(onbepaald)
enkelvoud
(bepaald)
meervoud
(onbepaald)
meervoud
(bepaald)
nominatief en Chor die Chor
datief re Chor der Chor
accusatief en Chor die Chor

Chor, v

  1. (muziek) koor
    «Die Chor hot meh as 120 Saenger drin!»
    Het koor heeft meer dan 120 zangers!