• kor
enkelvoud meervoud
naamwoord kor korren
verkleinwoord korretje korretjes

de korv / m [3] [4]

  1. (visserij) trechtervormig sleepnet
vervoeging van
korren

kor

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van korren
    • Ik kor. 
  2. gebiedende wijs van korren
    • Kor! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van korren
    • Kor je? 
44 % van de Nederlanders;
50 % van de Vlamingen.[5]


kor

  1. leeftijd


  • kor
Naar frequentie 12235

kor

  1. gebiedende wijs van kore
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kor     koret     kor     kora
korene  
genitief   kors     korets     kors     koras
korenes  

kor, o

  1. (historisch), (muziek), (toneel) in de oudheid: mensen die optraden met zang en dans
  2. (muziek) koor, groep die polyfoon zingt
  3. (muziek) achtergrondzangers voor een popzanger
  4. (muziek) in pop- en jazzmuziek: geïmproviseerd spel
  5. gruppe, flokk som sier noe samtidig
  6. (muziek) deel van een muziekstuk voor meerstemmige zang (met of zonder begeleiding (vgl. a capella)
  7. (muziek) (op een snaarinstrument) set snaren die tegelijkertijd worden aangeslagen of getokkeld
  8. (muziek) (op een piano) unisono snaren die bij een noot horen
  9. (muziek) (op een orgel) alle pijpen met dezelfde toonhoogte klinken door een enkele toetskoppeling
  10. (bouwkunde) deel van de kerk waar het altaar staat (en waar het kerkkoor zijn plaats had)
  11. (bouwkunde) gewelfde zijkamer in een kerk
  12. (bouwkunde) galerij in een kerk waar orgel en zangers hun plaats hebben, vgl. orgelkoor
  • [2]: en komposisjon for kor og orkester
een compositie voor koor en orkest
  • [2]: et blandet kor
een gemengd koor
  • [5]: (rope) i kor
(roepen) in koor
  • [5]: kjøre kor (improvisere)
improviseren


  • kor

kor

  1. hoe (wijze)
    «Kor går det?»
    Hoe gaat het met jou?
  2. hoe (graad)
    «Kor langt er det?»
    Hoe ver is het?

kor

  1. gebiedende wijs van kora

kor

  1. gebiedende wijs van kore
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   kor     koret     kor     kora  

kor, o

  1. (historisch), (muziek), (toneel) in de oudheid: mensen die optraden met zang en dans
  2. (muziek) koor, groep die polyfoon zingt
  3. (muziek) achtergrondzangers voor een popzanger
  4. (muziek) in pop- en jazzmuziek: geïmproviseerd spel
  5. gruppe, flokk som sier noe samtidig
  6. (muziek) deel van een muziekstuk voor meerstemmige zang (met of zonder begeleiding (vgl. a capella)
  7. (muziek) (op een snaarinstrument) set snaren die tegelijkertijd worden aangeslagen of getokkeld
  8. (muziek) (op een piano) unisono snaren die bij een noot horen
  9. (muziek) (op een orgel) alle pijpen met dezelfde toonhoogte klinken door een enkele toetskoppeling
  10. (bouwkunde) deel van de kerk waar het altaar staat (en waar het kerkkoor zijn plaats had)
  11. (bouwkunde) gewelfde zijkamer in een kerk
  12. (bouwkunde) galerij in een kerk waar orgel en zangers hun plaats hebben, vgl. orgelkoor
  • [2]: eit blanda kor
een gemengd koor
  • [5]: kjøre kor (improvisere)
improviseren


Naar frequentie 4948

kor

  1. nominatief onbepaald gemeenschappelijk geslacht meervoud van ko