Grootmoeder en kleinkind
  • groot·moe·der
  • In de betekenis van ‘moeder van iemands vader of moeder’ voor het eerst aangetroffen in 1482 [1]
  • samenstelling van  groot  en  moeder 
enkelvoud meervoud
naamwoord grootmoeder grootmoeders
verkleinwoord grootmoedertje grootmoedertjes

de grootmoederv

  1. (familie) de moeder van een ouder
     Ik ben grootgebracht in hetzelfde huis waarin mijn grootmoeder woonde, zij boven, wij beneden.[2]
     De moeder van 11 kinderen had pas op latere leeftijd het wandelen ontdekt. Toen ze eenmaal ging lopen was ze al grootmoeder van 23 kleinkinderen.[3]
  2. paternale grootmoeder: moeder van vader
  3. maternale grootmoeder: moeder van moeder
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]
  1. "grootmoeder" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2.   Weblink bron
    Adriaan de Boer
    “'Je kunt het verdriet in de zaal bijna voelen'” (17 april 1998), De Volkskrant
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be