opoe
- opoe
- waarschijnlijk een verbastering in (kindertaal) van grootmoeder, "otepoe"; in de betekenis van ‘grootmoeder’ aangetroffen vanaf 1902 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | opoe | opoes |
verkleinwoord | opoetje | opoetjes |
de opoe v
- (persoon) vrouw met kleinzoon of kleindochter
- Er bestaan veel dialectwoorden voor oma zoals bomma, memme, metje, moemoe, moeke, beppe, opoe.
- Het woord opoe staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opoe" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
56 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ opoe op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "opoe" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be