Esperanto

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van avo ("grootvader") met het achtervoegsel -ino ("vrouwelijk")
  enkelvoud meervoud
nominatief   avino     avinoj  
accusatief   avinon     avinojn  

Zelfstandig naamwoord

avino

  1. (familie) grootmoeder


Ido

Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van avo ("grootouder") met het achtervoegsel -ino ("vrouwelijk")

Zelfstandig naamwoord

avino

  1. (familie) grootmoeder


Spaans

Werkwoord

vervoeging van
avenir

avino

  1. derde persoon enkelvoud verleden tijd (pretérito indefinido) van avenir