• et
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord eitt
Naar frequentie 29
Telwoord (dan)
0
1 11 10 100 103
2 12 20 106
3 13 30 109
4 14 40 1012
5 15 50 1015
6 16 60 1018
7 17 70 1021
8 18 80 1024
9 19 90 1027

et

  1. een, één

et

  1. een (voor woorden met het onzijdige geslacht)
  • en (voor woorden met het gemeenschappelijke geslacht)

et

  1. een, iemand (voor woorden met het onzijdige geslacht)
  • en (voor woorden met het gemeenschappelijke geslacht)

    et

    1. en
      «panem et circenses»
      brood en spelen
    2. ook
      «Et tu, Brute?»
      Jij ook, Brutus?
    • et

    et

    1. 't, het; onzijdig bepaald lidwoord
    • et
    • Lidwoord, onbepaald voornaamwoord: Afkomstig van het Oudnoorse woord eitt.
    • Voegwoord; Afkomstig van het Latijnse woord et.
    Naar frequentie 32

    et (voor woorden met het onzijdige geslacht)

    1. een
    • en (voor woorden met het mannelijke en vrouwelijke geslacht)
    • ei (voor woorden met het vrouwelijke geslacht)

    et (voor woorden met het onzijdige geslacht)

    1. (een) iemand
      «Viss vi har et og annet å snakke om.»
      Gewis hebben we het een en ander om over te praten.
    • en (voor woorden met het mannelijke geslacht)
    • ei (voor woorden met het vrouwelijke geslacht)

    et

    1. 't, het; onzijdig bepaald lidwoord

    et

    1. 't, het; onzijdig bepaald lidwoord