• we·der
  • In de betekenis van ‘bijwoord van tijd: opnieuw’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord weder -
verkleinwoord - -

het wedero [3] [4]

  1. (meteorologie) (verouderd) weer (de atmosferische omstandigheden) [5]
  2. (landbouw) (verouderd) weer (een gesneden ram of geitenbok) [6]
  1. (verouderd) nogmaals, opnieuw, weer [7]
  2. (in samenstellingen) nog een keer, wederom, van voren af aan
  3. (in samenstellingen) tegen, terug (wederspraak, wedervraag) [8]
  • het is weder raak
  • weder terecht zijn
94 % van de Nederlanders;
91 % van de Vlamingen.[9]


weder

  1. noch, als eerste deel van een ontkenning (gevolgd door noch)