weder
- we·der
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | weder | - |
verkleinwoord | - | - |
- (meteorologie) (verouderd) weer (de atmosferische omstandigheden) [5]
- (landbouw) (verouderd) weer (een gesneden ram of geitenbok) [6]
- [1] lenteweder, stormweder, vriesweder, winterweder
- [1] onweder
- zie weer
- (verouderd) nogmaals, opnieuw, weer [7]
- (in samenstellingen) nog een keer, wederom, van voren af aan
- (in samenstellingen) tegen, terug (wederspraak, wedervraag) [8]
|
- het is weder raak
- weder terecht zijn
- zie weer
weder terecht zijn
|
het is weder raak
|
- Het woord weder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "weder" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[9] |
- ↑ "weder" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ weder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ weder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ weder op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
weder