• we·der·ge·ven

wedergeven [1]

stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
wedergeven
gaf weder
wedergegeven
klasse 5 volledig
  1. teruggeven van wat men eerst ontvangen of gestolen heeft
     Dat Charles de Valois het land dat hij gewonnen had, wilde wedergeven kwam hun ongelooflijk voor.[2]
     "Heb ik niet gezien dat gij de dobbelstenen nat maakte en mij aldus valselijk mijn geld hebt afgewonnen? Gij zult mij alles wedergeven of " De Breton gaf hem geen tijd om voort te gaan, maar toog zijn brede degen uit de gordel en kwam, onder ijslijke lasterwoorden, vooruit.[2]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. 2,0 2,1 “De leeuw van Vlaanderen” (1838), Davidsfonds/Clauwaert, ISBN 9063063334