• we·der·ge·bo·ren
stellend
onverbogen wedergeboren
verbogen
partitief wedergeborens

wedergeboren [1]

  1. na de dood opnieuw geboren worden
     Slechts de wisselvalligheden van het leven kunnen ons de ijdelheid ervan tonen, en kunnen onze aangeboren liefde voor de dood of de wedergeboorte tot een nieuw leven bevorderen.[2]
  2. (figuurlijk) bekering tot het christelijke geloof
     Bij zijn terugkeer betuigde Noriega spijt voor de moorden en executies die onder zijn bewind zijn uitgevoerd. Hij zei dat hij een wedergeboren christen was geworden.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Oorlog en Vrede” (1869), van Oorschot, ISBN 978902825115 1
  3.   Weblink bron “Panamese oud-dictator Noriega (83) overleden” (30-05-2017), NOS