• we·der·op·bouw
enkelvoud meervoud
naamwoord wederopbouw
verkleinwoord

de wederopbouwm

  1. periode waarin de oorlogsschade door de Tweede Wereldoorlog werd hersteld
    • Het begin van de periode wordt gemarkeerd door het Besluit betreffende de Wederopbouw I van 21 mei 1940 (na het bombardement op Rotterdam - dat is dus al aan het begin van de Duitse bezetting van Nederland). 
    • Koning verzocht hem toen de leiding te willen nemen bij het herstel en de wederopbouw van Paleis Duimgat, iets dat Kleine Woord werkelijk niet kon weigeren en trouwens graag deed ook, want overal was wel iets van te leren. [1] 
100 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 114
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be