• ja·rig
  • In de betekenis van ‘zijn geboortedag herdenkend’ voor het eerst aangetroffen in 1714 [1]
  • Afgeleid van jaar met het achtervoegsel -ig. [2]
stellend
onverbogen jarig
verbogen jarige
partitief jarigs

jarig

  1. iemand is jarig op zijn verjaardag
  2. iemand met een leeftijd van ... jaar
     Het was alsof ik bij een onverwacht obstakel minder snel ging lopen of ik stopte zelfs helemaal totdat er iemand anders op het pad langskwam. Samen ben je sterker dan alleen, ook al was het met een onbekend 18-jarig meisje dat nog minder ervaring in de bergen had dan ik.[3]
  • Je bent nog niet jarig.
  • Duits wenn du das machst, kannst du dich auf etwas gefasst machen!
  • Engels Then you are in no end of a mess
  • Engels Then you are in big trouble
  • Spaans Estarás bueno
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[4]