• ja·ri·ge
  • Afgeleid van jarig met het achtervoegsel -e.
enkelvoud meervoud
naamwoord jarige jarigen
verkleinwoord

de jarigev / m

  1. iemand die jarig is
    • Hij bracht een bloemetje voor de jarige. 
  2. iemand die een bepaalde leeftijd heeft
    • Dit spel is voor 6- tot 10-jarigen. 

jarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van jarig
     Twee jaar eerder was er op dit stuk trail nog een 19-jarige jongen overleden aan de gevolgen van een zonnesteek.[1]
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be