• twee·ja·ri·ge

tweejarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van tweejarig
    • Hij pakte zijn studie na een tweejarige onderbreking weer op. 
enkelvoud meervoud
naamwoord tweejarige tweejarigen
verkleinwoord

de tweejarigev / m

  1. levend wezen dat 2 jaar oud is of iets dat 2 jaar bestaat
    • De tweejarige ging naar een crèche in de buurt.