• ne·gen·ja·ri·ge

negenjarige

  1. verbogen vorm van de stellende trap van negenjarig
    • Hij pakte zijn studie na een negenjarige onderbreking weer op. 
enkelvoud meervoud
naamwoord negenjarige negenjarigen
verkleinwoord

de negenjarigev / m

  1. levend wezen dat 9 jaar oud is of iets dat 9 jaar bestaat
    • De negenjarige ging naar een basisschool in de buurt. 
     We zeiden niet veel, wat hadden twee negenjarigen kunnen zeggen? We zaten er met gebogen hoofd en dachten aan hem, zagen hem voor ons, vooral zijn blik en zijn snor.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “Echte Amerikaanse jeans” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044632767