• ne·gen·tien·ja·rig
stellend
onverbogen negentienjarig
verbogen negentienjarige
partitief negentienjarigs

negentienjarig

  1. 19 jaren durend
    • Gedurende dit negentienjarig tijdperk werd er geen oorlog gevoerd. 
  2. met de leeftijd van 19 jaar
    • Bij de brand viel helaas een negentienjarig slachtoffer.