• drie·ja·rig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen driejarig - driejarigst*
verbogen driejarige -
partitief driejarigs - -

driejarig

  1. 3 jaren durend
    • Gedurende dit driejarig bestand werd er geen oorlog gevoerd. 
  2. met de leeftijd van 3 jaar
    • De driejarige kleuter ging voor het eerst naar de kleuterspeelzaal. 
  • Buiten een losse vermelding op woordenlijst.org is er geen vindplaats voor deze overtreffende trap. Gelet op de absolute betekenis en het ontbreken van een overtreffende trap bij vergelijkbare bijvoeglijke naamwoorden op -jarig lijkt het hier om een vergissing te gaan.
99 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[2]