• 3-ja·rig
  • samenstellende afleiding van 3 en  jaar zn  met het achtervoegsel -ig
stellend
onverbogen 3-jarig
verbogen 3-jarige
partitief 3-jarigs

3-jarig

  1. 3 jaren durend
    • Gedurende dit 3-jarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 3 jaar
    • Bij de brand viel helaas een 3-jarig slachtoffer.