• ne·gen·tig·ja·rig
stellend
onverbogen negentigjarig
verbogen negentigjarige
partitief negentigjarigs

negentigjarig

  1. 90 jaren durend
    • Gedurende dit negentigjarig tijdperk heerste er vrede. 
  2. met de leeftijd van 90 jaar
    • Bij de brand viel helaas een negentigjarig slachtoffer.