• hon·derd·ja·rig
stellend
onverbogen honderdjarig
verbogen honderdjarige
partitief honderdjarigs

honderdjarig

  1. een eeuw oud
    • Een van de allermooiste natuurhistorische musea in Nederland is ongetwijfeld het honderdjarige Natura Docet in het Twentse Denekamp, het levenswerk van de plaatselijke onderwijzer J.B. Bernink (1878-1954). [3]
  2. betreffende een tijdsduur van honderd jaar
    • Vlak na het honderdjarig jubileum liep tweederde van de redactie van The New Republic weg. [4]