• 100-ja·rig
stellend
onverbogen 100-jarig
verbogen 100-jarige
partitief 100-jarigs

100-jarig

  1. een eeuw oud
    • Jaap Havekotte senior, grondlegger van schaatsfabriek Viking, leek overdonderd door de massale belangstelling voor zijn bijzondere verjaardag. (…) En dus zongen bijna vierhonderd prominenten uit de Nederlandse schaatshistorie ‘lang zal hij leven’ voor de 100-jarige ‘ome Jaap’. [2]
  2. betreffende een tijdsduur van honderd jaar
    • Met de aankoop van Gezicht op het IJ met ’s Lands Zeemagazijn door Reinier Nooms viert de Vereeniging Nederlandsch Historisch Scheepvaart Museum het 100-jarig jubileum. [3]