vierjarig
- vier·ja·rig
- van Middelnederlands vierjarich, op te vatten als samenstellende afleiding van vier ht en jaar zn met het achtervoegsel -ig [1]
stellend | |
---|---|
onverbogen | vierjarig |
verbogen | vierjarige |
partitief | vierjarigs |
vierjarig
- 4 jaren durend
- ▸ Van der Wal is betrokken bij een vierjarig onderzoek naar de kracht van een steunfiguur voor kinderen van gescheiden ouders.[2]
- met de leeftijd van 4 jaar
- ▸ Bij aankomst op een feest staat ons vierjarig nichtje Ella geconcentreerd te kijken hoe ik, in mijn rolstoel, aan de achterkant uit onze aangepaste auto kom.[3]
- (verouderd) voor een periode van 4 jaar
- ▸ In het zelfde jaar werd hij benoemd tot Lid der Commissie tot opneming van de vierjarige rekening der Oost-Indische Maatschappij.[4]
- [3] vierjaarlijks
- Het woord vierjarig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "vierjarig" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Rineke van Houten“Even chatten over de scheiding, of gewoon over voetbal” (31 oktober 2019) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron Marij Wolf“Kofferbak” (27 december 2019) op nrc.nl
- ↑ Weblink bron A.J. van der Aa“Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk.” (1854), p. 489
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be