• vier·ja·rig
stellend
onverbogen vierjarig
verbogen vierjarige
partitief vierjarigs

vierjarig

  1. 4 jaren durend
     Van der Wal is betrokken bij een vierjarig onderzoek naar de kracht van een steunfiguur voor kinderen van gescheiden ouders.[2]
  2. met de leeftijd van 4 jaar
     Bij aankomst op een feest staat ons vierjarig nichtje Ella geconcentreerd te kijken hoe ik, in mijn rolstoel, aan de achterkant uit onze aangepaste auto kom.[3]
  3. (verouderd) voor een periode van 4 jaar
     In het zelfde jaar werd hij benoemd tot Lid der Commissie tot opneming van de vierjarige rekening der Oost-Indische Maatschappij.[4]
97 % van de Nederlanders;
98 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Rineke van Houten
    “Even chatten over de scheiding, of gewoon over voetbal” (31 oktober 2019) op nrc.nl  
  3.   Weblink bron
    Marij Wolf
    “Kofferbak” (27 december 2019) op nrc.nl  
  4.   Weblink bron
    A.J. van der Aa
    “Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk.” (1854), p. 489
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be