egel
- egel
- van Middelnederlands eghel in de betekenis van ‘zoogdiertje met stekels’ aangetroffen vanaf 1240, ontwikkeld uit Oergermaans *egila-, bij Indo-Europees *h₁eǵʰ-i-,[1] net als Nedersaksisch egel, Duits Igel, Fries ychel, Litouws: ežỹs, Pools jeż, Tsjechisch jež, Oudgrieks ἐχῖνος (ekhînos) en Armeens: ոզնի (ozni) [2] [3] [4]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | egel | egels |
verkleinwoord | egeltje | egeltjes |
de egel m
- (insecteneters) bepaald soort zoogdier, Erinaceus europaeus , vooral bekend om zijn stekelvacht en zijn gewoonte om zich bij gevaar op te rollen
De wetenschappelijke naam van de soort werd in 1758 gepubliceerd door Carl Linnaeus.- Ik vind egels erg lief.
- De stekels van een egel kunnen niet voorkomen dat veel egels doodgereden worden in het verkeer.
- (insecteneters) benaming voor zoogdieren uit de familie egels Erinaceidae
- In Azië komen ook egels zonder stekels voor.
- Abessijnse egel, amoeregel, diadeemzee-egel, dwerghaaregel, Filipijnse haaregel, gewone vachtegel, grote haaregel, Indische egel, kleine haaregel, langooregel, mierenegel, Oost-Europese egel, Somalische egel, trekegel, vachtegel, witborstegel, witbuikegel, zee-egel, Zuid-Afrikaanse egel, zwartharige vachtegel
- egel van Brandt, egelbabbelaar, egelgalwesp, egelslak, egelvissen, egelwegslak, gestippelde egelvis, grote egeltenrek, kleine egeltenrek
- egelboter, egelboterbloem, egelcactus, egeleggen, egelgras, egelhulst, egelkool, egelkruid, Egelmeers, egelrog, egelskop, egelstelling, egelsvoet, egelvarken, egelvet, egelvis, egelvoet, egelwegel, egelworm, egelwurm, egelliefde
- Indien egel wordt beschouwd als individu van de familie of andere groep egels zie dan Hyponiemen egels
1. bepaald soort zoogdier Erinaceus europaeus
- Het woord egel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "egel" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Kroonen, Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 115
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ egel op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "egel" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be