tent
- tent
- Via het Franse tente van het Latijnse voltooid deelwoord tendita (› tendere). [1] In de betekenis van ‘tijdelijk verblijf uit licht materiaal’ voor het eerst aangetroffen in 1240. [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tent | tenten |
verkleinwoord | tentje | tentjes |
de tent m
- (kamperen) verplaatsbare constructie van over stokken of buizen gespannen doek die als (tijdelijk) onderdak dient
- ▸ Ik was blij dat we aan het afdalen waren en dat ik snel weer veilig in mijn tent in het dal kon kruipen.[3]
- (informeel) openbare plek (bijv. een café of restaurant) of andere openbare gelegenheid; bij uitbreiding ook een bepaalde leefruimte in het algemeen
- Die dronken gasten kwamen hier binnen en hebben de hele tent afgebroken.
|
- De tent afbreken
Ergens alles kort en klein slaan
- De tent sluiten
Een café, restaurant enz. sluiten
ophouden met werken
ophouden met werken
- Ergens zijn tenten opslaan
Ergens gaan wonen
- Iemand uit zijn tent lokken
Iemand bewust tot (nadelig) handelen verlokken, iemand provoceren
1. verplaatsbare constructie van over stokken of buizen gespannen doek die als (tijdelijk) onderdak dient
- Het woord tent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tent" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ tent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "tent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
- tent
Naar frequentie | 5480 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | tent | - | - |
o enkelvoud | tent | |||
meervoud | tente | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
tente | - | - |
tent
- aangedraaid
- ontstoken
- «Ni av ti syklister i Danmark sykler med tent lykt i mørket.»
- Negen van tien fietsers in Denemarken fietsen met aangestoken licht in de duisternis.
- «Ni av ti syklister i Danmark sykler med tent lykt i mørket.»
tent
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van tenne
tent
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van tenne
- tent
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | tent | - | - |
o enkelvoud | tent | |||
meervoud | tente | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
tente | - | - |
tent
tent
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van tena
tent
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van tena
tent
- verleden tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van tene
tent
- voltooid (verleden) deelwoord bedrijvende vorm van tene