kon
- kon
- De huidige vorm is ontstaan uit het oudere konde, wat eigenlijk de onvoltooid verleden tijd was van het Middelnederlandse connen, dat bestond als nevenvorm naast kunnen. De uitgang -de is gaandeweg geheel verdwenen, net als bij het praeteritum enkelvoud van bijvoorbeeld zeggen.[1]De klankwisseling u-o in de stam enerzijds en het verdwijnen van de zwakke verledentijdsuitgang anderzijds hebben elkaar wellicht versterkt door analogie met klasse 3.[2]
vervoeging van |
---|
kunnen |
kon
- enkelvoud verleden tijd van kunnen
- Ik kon.
- Jij kon.
- Hij, zij, het kon.
- Ik kon.
- ▸ Ik kon niet alles goed volgen, maar het monotone geluid van stemmen om mij heen voelde veilig en vertrouwd.[3]
- Het woord kon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kon" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
88 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ KUNNEN (IN STAAT ZIJN), etymologiebank.nl
- ↑ C.B. van Haeringen, De taaie levenskracht van het sterke werkwoord, 1940
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
kon onovergankelijk
- kon
kon
kon
kon
Naar frequentie | 9739 |
---|
kon
- nominatief bepaald gemeenschappelijk geslacht enkelvoud van ko